De Indianen zijn voor ons begrip betrekkelijk laat in Amerika gekomen, voorzichtige schattingen doen ons aannemen dat ze ongeveer 20.000 à 30.000 jaar geleden over de Bering-zee en Alaska in verscheidene golven aangekomen zijn. De Indianen zijn van Aziatische, maar niet van Mongoolse oorsprong, zoals vroeger werd aangenomen. Amerika is dus met uitzondering van Australie op één na het laatste continent waar mensen zich van elders gevestigd hebben. En er zijn bewijzen dat er vòòr de volksverhuizing van de Indianen geen mensen in Amerika woonden.
Hun zeden en gewoonten in de tijd na de ontdekking door Columbus zijn geheel anders dan wij ons meestal voorstellen, vooral omdat de boeken van Karl May net als de vele films ons Indianen laat zien die uitsluitend in tenten, de zogezegde ’teepees’ woonden en die allen die prachtige veren hoofdtooi droegen.
Vastgesteld moet worden dat er geen sprake is of was van een ’typische’ Indiaan. De vele stammen hadden elk zeer eigen kenmerken. Onze ideeën over Indianen zijn namelijk gebaseerd op de ‘prairie-Indianen’. Deze stammen woonden inderdaad in tenten van buffelhuiden met een rookklep bovenin. Maar de Algonkin in het oosten van de USA woonden in ‘wigwams’ een soort koepelvormige hut, die ze van hout maakten en bedekten met boombast. Sommige Irokezen bewoonden een soort rechthoekige hutten, waarvan de wanden uit bast of geweven matten bestonden. De Apachen hadden hutten bedekt met een graslaag. In Florida woonden Siminolen in ‘paalwoningen’, terwijl de Pueblo-Indianen zeer fraaie woningen wisten te bouwen. Deze huizen hadden een terrassenbouw en werden als het ware op elkaar gestapeld. Een ingang was er niet, men klom met ladders op het dak en bereikten het interieur via een luik. Bijna geheel onbekend zijn de prachtige houten huizen van de Indianen in het noordwesten. Hier hadden de kamers zelfs houten vloeren, terwijl wanden voor de gewenste indeling zorgden. Bij deze huizen stonden de bekende ’totempalen’ met hun kunstig snijwerk.
Waren de indianen nu zo vechtlustig als ons niet alleen in oppervlakkige maar ook in serieuze boeken wordt voorgehouden? De gevechten tussen Blanken en Indianen waren bloedig en wreed, maar van ’totale’ oorlogen tussen de stammen onderling, zoals wij die kennen voerden ze niet. Natuurlijk mag men niet generaliseren en de Indianen als uitsluitend vreedzaam bestempelen. Ook hier waren de verhoudingen van stam tot stam geheel verschillend. De Irokezen bijvoorbeeld hadden lang voor de komst van Columbus getracht een groot Indianenrijk te stichten, waarbij ze bepaald niet vriendelijk met hun ‘rasgenoten’ omgingen. Toch moet men vòòr alles in het oog houden dat de Indianen geen ‘vernietigingsoorlogen’ kenden. Deze soort strijd werd helaas door de blanken ‘ingevoerd’. Wel wilden natuurlijk de jonge mannen van een stam, zich door dapperheid onderscheiden, maar meestal beperkte de strijd zich tot het verdrijven van de andere stammen van hun grondgebied. Men voerde snelle overvallen uit en bracht de gevangene mee naar het eigen dorp. Niet altijd werden de mannen aan de martelpaal gedood, soms werden ze in de andere stam opgenomen. Helaas moet men erkennen dat de meeste gruweldaden de Indianen werden bijgebracht door de blanken, die de Indianen in wreedheid vaak overtroffen. Men moet nooit vergeten, dat de Indianen nog in het ‘stenen tijdperk’ leefden en de wereld van de ‘Blanke man’ niet begrepen, terwijl die zich niet de minste moeite gaf om de wereld van de Indiaan te begrijpen.
De wapens van de ‘roodhuiden’ waren pijl en boog, de blaaspijp, de speer en later natuurlijk de geweren, die de Blanken aan hun ‘verkochten’. Aan de pijlen zaten meestal veren, die in de verschillende gebieden van kleur en aantal verschilden. Pijl en boog waren in de handen van de Indiaan een gevreesd wapen, omdat de pijlen verbazend diep doordrongen. In het oosten en op de prairie werden ook knotsen gebruikt. Bij het gebruik van speren hoorden ook schilden. de beroemde tomahawk was geen oorspronkelijk Indiaans wapen. Het waren de blanken die ze als stalen bijlen ‘importeerden’ en ze met de ‘roodhuiden’ ruilden, bijvoorbeeld tegen dierenhuiden.
Bij het vechten waren de Indianen moedig en energiek, ze vielen echter meestal slechts met kleine groepen aan, met angstaanjagend ‘krijgsgeschreew’ en in de bekende ‘krijgskleuren’, waarmee ze zich zéér artistiek beschilderden. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw brachten het leger van de USA een paar duizend man op de been, maar ook hier bleek evenals vroeger dat ze geen idee hadden van een massaal toegepaste tactiek. Afdoende resultaten behaalden ze dan ook nooit, ze trokken zich meestal plotseling van het strijdtoneel terug. Alleen of in kleine groepjes toonden ze zich de meerdere van de Blanken omdat ze uitstekend gebruik maakten van het terrein en de omgeving. Ze waren daarbij voortreffelijke spoorzoekers en waren meesters in het uitwissen van eigen sporen. De grootmeesters op dit gebied waren de apachen.
Ons idee dat alle Indianen steeds rondliepen met de prachtige hoofdtooi van veren is geheel verkeerd. Een hoofddeksel als bescherming tegen de kou of de warmte kenden de Indianen niet. De adelaarsveren die ze in het haar staken waren bewijzen van zéér moedige daden. De vedertooi of adelaarstooi mochten alleen enkele ‘oorlogshelden’ dragen en dan nog alleen bij bijzondere gelegenheden. Op het oorlogspad was er vanzelfsprekend geen sprake van zulke versierselen. Enkele stammen droegen een soort mutsen van dierenhuid gemaakt. Anderen schoren hun hoofd kaal en bevestigden er dan een soort kam op, gemaakt van roodgeverfde staartharen van een hert. Maar dit soort tooisel was geen onderscheiding, het betekende het behoren tot een genootschap. De Indianen van het noordwesten maakten hun kleren uitsluitend van de bast van cederbomen, de Pueblo-Indianen droegen geweven stoffen. De mocassin werd vrij algemeen gedragen. Zachtgemaakt leder werd om de voet gelegd en dan vastgenaaid. De Indianen van de prairie kenden schoeisel waarbij het boven- en het onderste deel apart gesneden werden. Zij waren het ook die de mantels droegen van buffelleer, waarvan de binnenzijde prachtig versierd werd. Daarbij hoorden de ‘leggings’ een beschermende beenbekleding.
Hadden de indianen een religie? Wij kennen het woord ‘Manitu’ de Grote Geest. dit begrip mag men niet met ‘God’ verwarren. Manitu kon de Indiaan verkrijgen. Het betekende eigenschappen verwerven die in de natuur leefden. Ieder individu moest dus trachten deze kosmische eenheid te verwerven. Omdat de ‘roodhuid’ geen onderscheid maakte tussen droom, visioen of werkelijkheid waren voor hem droombeelden van grote betekenis voor de Manitu. En natuurlijk had elke medicijnman een ‘Manitu’. Daarmee kon hij van alles oproepen en bezweren; ziekten en regen, dansen en maskers behoorden tot de daarmee gepaard gaande rituele handelingen. De vredespijp ‘camulet’ had bij de Indianen van het oosten altijd de vorm van twee staafjes met veren versierd. De ceremonie was een plechtige handeling om vriendschap te sluiten. De tabakspijp, zoals wij die kennen werd door de Sioux gebruikt.
Dat de Indiaanse stammen onderling zoveel verschillen vertoonden ziet men ook aan de taal die zij spraken. Zij konden elkaar niet verstaan en bedienden zich van de gebarentaal, waarin vooral de prairie-Indianen uitblonken. Ook de rooksignalen en tekens met vuur hoorden tot de manier waarop zij zich onderling verstaanbaar konden maken. Hun taal leren was bijzonder moeilijk, hun grammatica was erg ingewikkeld en de woordenschat vrij groot.
De eerste kolonies der blanken op Noord-Amerikaanse bodem.
De Engelsen waren niet de eersten die een voet aan wal zetten in het huidige Noord-Amerika. Dat waren de Spanjaarden, Fransen, Nederlanders en Zweden. We gaan ons beperken tot het gebied dat later de USA zal heten, want in dit gebied vond de verovering en de kolonisatie van het Wilde Westen plaats. Eerst de trek door de oerwouden aan de oostkust tot aan de Misouri en tenslotte de doorstoot tot aan de Stille Oceaan.
In de regeringsperiode van koningin Elisabeth 1, zeilde Sir Walter Raleigh in 1584 naar Noord-Amerika, nam het Roanoke eiland in bezit en noemde het land ter ere van de koningin ‘Virginia’. In het jaar daarop volgde een tweede reis, wederom naar het Roanoke eiland, waar hij meer dan 100 mannen en vrouwen aan wal zette. Deze éérste kolonie werd al spoedig weer opgeheven. In 1587 werden nogmaals 100 mensen aan wal gebracht. Maar drie jaar later vond men geen spoor van deze kolonisten terug. Vermoedelijk hebben ze zich met de Indianen vermengd.
De eerste echte kolonisatie begon in 1607 toen 3 kleine Engelse schepen onder leiding van Christopfer Newport de Hampton Roads binnenzeilden. Ter ere van de koning werd de rivier daar de ‘James River’ genoemd. Bovendien stichtte men ‘Jamestown’, de eerste stad van Noord-Amerika. De eerste de beste ontmoeting met de Indianen verliep vijandig. Maar de roodhuiden trokken zich snel weer terug, en binnen een niet al te lange tijd werd de verhouding tussen de Blanken en de plaatselijke bevolking beter. Om het avontuur te kunnen overleven moest men wel op goede voet zien te komen met de Indianen.
John Smith werd de leider van de kolonisten in Virginia, een groep die de eerste paar jaren onder afschuwelijke ontbering te lijden had. Bij een tocht in de wouden namen de Indianen hem gevangen en Smith leerde hun ‘keizer’ Powhatan bij die gelegenheid kennen. Zij sloten een verdrag; de Blanken zouden niet lastig gevallen worden. Bovendien zouden zij nu niet de kans lopen om van honger om te komen. Hun situatie was namelijk in deze periode uiterst kritiek geworden. Na de komst van John Rolfe verbeterde de situatie in Virginia. Hij begon net als de Indianen tabak te planten en dit was het begin van de ‘grote’ rijkdom die deze kolonie ten deel zou vallen. Deze Rolfe werd bekend door zijn huwelijk met ‘princes’ Pocahontas, de dochter van de ‘keizer’ Powhatan. Hierdoor verzekerde de kolonie zich van de ‘protectie’ en ‘vriendschap’ van dit machtige opperhoofd. De rust duurde niet lang. De Indianen begonnen de pressie die de Blanken uitoefende aan de lijve te ondervinden. Powhatan stierf in deze kritieke tijd, en de oorzaak van zijn dood kwam niet vast te staan. Zijn opvolgers vertrouwden de Blanken niet meer en begonnen de strijd tegen deze indringers. Op 22 maart 1622 werden gedurende hun ‘wilde aanvallen’ meer dan 300 blanken gedood, waaronder John Rolfe zelf. Het merendeel van de tabaksplantages werd verwoest.
In deze eerste Indianenoorlog maakten de roodhuiden al hun grootste taktische fout, een fout die ze in de toekomst steeds weer zouden maken. Deze Algokin-stammen waaronder ook de Powhatan, waren weliswaar dappere krijgers, maar ze onderschatten van meet af aan de kracht van de kolonisten. Volgens Indiaanse mentaliteit zouden de verslagen vijanden zicht terug hebben moeten trekken of op zijn minst vredesonderhandelingen moeten afsmeken. Daar dachten de Blanken wellicht niet aan. Zij gingen tot een tegenaanval over, die toen al even wreed en genadeloos werd uitgevoerd als alle latere vijandelijkheden tot het eind van de 19de eeuw. In 1628 werd eindelijk vrede gesloten met deze stammen. Het rijk van Powhatan was verwoest, en bij de meeste Blanken overheerste het gevoel dat men de Indianen waar men ze ook aantrof, verdrijven moest. Deze mening veranderde in de loop van eeuwen nooit meer en leidde uiteindelijk tot het terugdringen van de oorspronkelijke inwoners in de reservaten van nu. Men begon premies uit te loven voor Indianen-scalpen. Maar elke ‘druk’ veroorzaakt nu één ’tegendruk’. De Indianen verweerden zich door nog méér aanvallen te plegen, waarop dan weer een strafexpeditie van de Blanken volgde. En zo ging het door. Wat bleef er de Indianen nog uiteindelijk te doen? Ze verlieten geleidelijk hun gronden en trokken naar het westen. Maar daar troffen ze bij het zoeken naar gronden, de stammen aan die er al woonden. De traditie van de Indianen begon.
Zoals bekend is hadden ook de Fransen al eerder in delen van Noord-Amerika kolonies gesticht. In Canada en ten westen van de oostelijke Engelse nederzettingen, maar voornamelijk in het dal van de Ohio en de Missisippi. Het kon niet uitblijven dat de belangen van beide landen in dit nieuwe continent uiteindelijk botsten en dat de oorlogen die ze in Europa voerden, hier ook herbegonnen. Alweer een tragedie voor de Indianen, die in deze bloedige strijd werden ‘meegesleept’.
De directe aanleiding tot deze oorlog was niet belangrijk: de Huronen, behorende tot de stam van de Algokin waren de metgezellen van de Fransen, die de ontdekkingstochten ondernamen. Samuël de Champlain ontdekte op één van deze tochten op 29 juli 1609 het naar hem genoemde Lake Champlain. Hier drong hij met zijn metgezellen door het gebied van de Irokezen. Hierop volgden onderhandelingen, waarbij de Irokezen wensten dat de Huronen de Blanken zouden uitleveren. Maar de Huronen, veracht door de Irokezen en altijd de mindere in hun gevechten, benutten de nieuwe situatie en vroegen de Fransen hun bij te staan met hun geweren. De volgende dag kwam het tot een schermutseling, die bekend werd als de ‘Slag van Ticonderoga’. De opperhoofden van de Irokezen werden door de Fransen doodgeschoten, de anderen sloegen op de vlucht. Dit gevecht zou beslissend zijn voor de invloed van Frankrijk en Noord-Amerika. De Irokezen met hun bijzondere hecht georganiseerde stammen vergaven de Fransen die nederlaag nooit en verbonden zich met de Engelsen. In de loop van enkele tientallen jaren lukte het de Irokezen hun rivalen uit het tegenwoordige gebied van de USA en Canada te verdrijven. Ticonderoga bewees echter, dat de Blanken noch toen, noch later een idee hadden van de werkelijke betekenis en macht van diverse Indiaanse stammen. Toendertijd hadden de Irokezen de grootste macht in het noordoosten. Hun welbespraakt en heldhaftig opperhoofd Hiawatha kreeg na lange onderhandelingen gedaan dat 5 stammen : de Seneca’s, Cayuga’s, Onondoga’s, Mohawks en Oneinda’s zich bij de Irokezen aansloten. Alle stammen hadden een ‘soortgelijke taal’ op zich een bijzonderheid als men weet dat bijna alle stammen een geheel verschillende taal spraken. Deze bleven zelfstandig, maar traden naar buiten in ‘gesloten verband’ op. De Irokezen waren berucht en beroemd om hun wreedheden en dapperheid. Zij waren het ook die voor het eerst probeerden een groot Indianenrijk te stichten. Misschien speelden religieuze gevoelens hierbij een rol. Het waren de enige Indianenstammen die ‘nooit aanvielen zonder een oorlogsverklaring’. Het duurde niet lang of deze Irokezen bezaten geweren, hun door de Hollanders verschaft. En dit bezit maakte hen nog gevaarlijker dan ze tevoren waren. zonder aarzelen namen ze bloedige wraak op de Huronen en de Fransen voor de aanvankelijk geleden nederlagen. Hoewel het de Fransen eerst nog lukte om de Irokezen uit Canada te verdrijven, was dit maar tijdelijk. Ze kwamen met de Engelsen terug en sloten op 25 september 1664 een hecht verbond.
Toen de befaamde ‘Pelgrimvaders’ op 11 november 1620 met de ‘Mayflower’ bij de kust van het huidige Massachussetts landden en de stad Plymouth stichtten begon het geheel nieuw tijdperk in de strijd om het Westen, het waren harde en onverdraagzame mensen. Niet alleen voor de ‘andersdenkenden’, maar vooral ten opzicht van de Indianen. Zij begrepen de wereld van de Indianen totaal niet, en wilden er ook niets van begrijpen. Voor hen was ‘een dode Indiaan pas een goede Indiaan’. Deze opvatting tekende bijna de gehele geschiedenis van de ‘verovering van het Westen’. Hun puriteinse leefwijze en hun filosofie kan men nu nog terugvinden in de Amerikaanse ‘way of life’. En de opvattingen van deze puriteinen verbreidden zich meer en meer bij het uitroeien van de oorspronkelijke bewoners en het bezit van meer en meer land. Toch moet men ook toegeven dat hun levensbeschouwing van het Wilde Westen van lieverlee intoomde bij het ontsluiten van het midden-westen en de prairie. Zij zorgden voor enige orde, het verdwijnen van ‘ruwe zeden’ en het handhaven van ‘recht en gezag’. Welliswaar met de nodige huichelarij als nasleep.
Reeds in het zelfde jaar van hun aankomst sloten de pelgrimvaders een verdrag met de machtige Massasoit, de ‘koning’ van Massachusetts en beloofde vriendschap en goede betrekkingen. Hij liet hun het land dat ze reeds in het bezit genomen hadden behouden. En met behulp van de Indianen lukte het de Blanken, die geen agrarische kennis bezaten, door de eerste moeilijke tijd heen te komen. Toen was de jacht op pelsdieren in volle opkomst. De trappers en de eenzame woudlopers zouden al spoedig beroemd worden. Het waren ook deze moedige mannen , die de kolonisten enige kennis bijbrachten van het reusachtige gebied in het Westen. Hun verhalen over de schoonheid en de uitgestrektheid van die oneindige landstreken wekten steeds meer mensen op, hun geluk daar te gaan zoeken. Veel kolonisten trekken van Massachusetts met hun onhandige zwaar beladen wagens in konvooiverband naar het dal van de Connecticut rivier en stichtten daar de kolonie van die naam. In dit gebied woonden echter de Pequotes, met hun ‘keizer’ Sassacus. Toen de Blanken het land in bezit namen zonder vragen of onderhandelen, groeven de Pequotes in 1636 de strijdbijl op. Hun eerste onverwachte aanval had succes, maar geholpen door de Narragansets, Massachusetts en Unkas, een Mohikaner, lukte het deze opstand te onderdrukken. Bij deze gevechten kwam het tot de eerste gruwelijke massamoord op de Indianen. Op 25 mei 1636 had een treffen tussen de Engelsen en de Pequotes plaats bij de Mystic River, waarbij bijna alle Indianen gedood werden. Daarna werd nog jacht gemaakt op de overlevenden. Een zinloze moordpartij, waarvan Sassacus zelf omkwam door naar de Irokezen te vluchten. Vriendelijk werd hij niet ontvangen, de martelpaal werd zijn einde.
Tot 1674 verliep de ’trek naar het westen’ vrij rustig. Maar langzamerhand werd de positie voor de Indianen steeds ongunstiger. In de staten van Niew-Engeland woonden in deze tijd al ongeveer 60.000 blanke kolonisten tegen 15.000 Indianen. Waarschijnlijk woonden in het gehele gebied ten oosten van de Missisippi toen al niet meer dan 20.000 Indianen. Toch voelden de Blanken dit als ‘last’. De roodhuiden moesten en zouden nog verder teruggedrongen worden. Een moedig man van de stam der Massaoit, Metacomet, die de Engelsen ‘King Philip’ noemden, ging een verbond aan met de andere stammen om de blanken een ‘halt toe te roepen’. De kolonisten zochten een voorwendsel om opnieuw de strijd aan te binden en vond er natuurlijk één. Er was een Indiaan, die hen als spion diende gedood. Metacomet werd gedwongen zijn zogezegde schanddaden te bekennen en alle vuurwapens in te leveren. Zijn poging om de hulp van andere stammen te krijgen had niet veel succes gehad. Toen op 20 juni 1675 de strijd losbrak moest ‘King Philip’ zich in de moerassen van Pocasset terugtrekken. De Blanken achtervolgden hem, maar het lukte de Indianen de ‘gehate langneuzen’ een nederlaag te bezorgen. En eindelijk na deze zege waren de andere stammen tussen Maine in het noorden en Connecticut in het zuiden bereid met Metacomet mee te doen. Pas tegen september, toen de nachten al koud waren, brachten de bedreigde kolonisten een flinke strijdmacht op de been. Onder leiding van Joshua Winslow verwoestten ze de winterkwartieren van de Narrangansets en begingen afschuwelijke wreedheden, zodat vanaf dat moment bijna alle stammen aan de strijd tegen de Blanken meedoen. Wat aan beide zijden aan gruwelen en vernielingen werd gedaan, valt nauwelijks te beschrijven. Maar juist toen de situatie voor de Blanken kritiek dreigde te worden grepen de Irokezen als ‘bondgenoten’ van de Engelsen in en brachten ‘King Philip’ en zijn medestanders een vernietigende nederlaag toe. Metacomet verzamelde in de daarop volgende zomer van het jaar 1676 al zijn bevriende stammen en hield krijgsraad met de opperhoofden. Maar de nederlaag was onafwendbaar. De Engelsen lieten weten dat diegene die Metacomet zou doden of gevangen nemen vrijuit zou gaan. Door verraad kwamen ze de schuilplaats van de nu van alle kanten opgejaagde Indiaan te weten. Hij werd gegrepen en op 12 augustus 1676 schoot men dit roemruchte opperhoofd van de Pequotes dood.
De eerste grote opstand van de Indianen tegen het opdringen van de kolonisten naar het Westen was neergeslagen.
Pocahontas
De Powhatan leefden aan de kust van Virginia, waar de Engelsen hen in 1607 aantroffen.
Hun opperhoofd noemde zich ook Powhatan, d.w.z. zo verstonden de kolonisten het.
Pocahontas (een princes) huwde in 1613 met John Rolfe. Drie jaar later ging john naar Engeland terug om haar aan koningin Anne voor te stellen. In Engeland was deze “princes” een enorme sensatie.
Maar het geluk duurde niet lang. In 1617 stierf zij ten gevolge van de pokken. In de kerk van Gravesend kan men haar graf bewonderen.
De sprinkhanenoorlog
Er waren eens twee bevriende stammen, die dicht bij elkaar hun kampen hadden opgeslagen. De kinderen speelden met elkaar, en de vrouwen werkten samen aan hun vlechtwerken, terwijl de mannen hun buitgemaakte huiden ruilden.
Plotseling werd de rust verstoord. Twee kinderen waren al de ganse ochtend met elkaar aan het spelen, maar hadden nu ruzie. Ze hadden een sprinkhaan gevangen en beweerden nu allebei dat zij hem het éérst hadden gevangen. De moeders werden erbij gehaald, doch ieder nam het op voor zijn eigen kind. Algauw stond het kamp in rep en roer. De discussie liep zo hoog op dat de mannen erbij moesten komen. Het resultaat… de beide stammen verklaarden de oorlog aan elkaar, die tientallen jaren duurde en ontelbare slachtoffers maakten, alvorens men tot inzicht kwam waar men eigenlijk mee bezig was.
Moraal : Spelende kinderen moet je gerust laten. Terwijl de ouders verder ruzieën, hebben de kinderen al lang vrede gesloten.
Etiquette in de tipi.
In vroegere tijden, kenden de “Plain Indians” vrij strikte beleefdheidsregels. Iedereen paste ze ook spontaan toe wanneer hij bijvoorbeeld de tipi van een vriend bezocht.
Was de deur open, dan kon een vriend meteen binnenkomen. Was ze dicht, dan haf hij zijn aanwezigheid te kennen door aan de deur te krabben, of door met de deurklopper, een uitgesneden buffelhoef, te schudden. Hij wachtte dan gewoon tot hij binnen werd geroepen. Een stel gekruiste stokken voor de deur betekende zoveel als “niet storen”. Gekruiste stokken of gesloten rookflappen, betekenden dat de bewoner niet thuis was. Het was een doeltreffend beveiligingssysteem, want geen mens zou eraan denken om naar binnen te gaan.
Als een man de tipi betrad, ging hij meteen naar rechts, en wachtte daar tot de gastheer hem vroeg om achterin de tipi links van hem te gaan neerzitten. Een vrouw kwam na de man binnen en ging meteen links. Over het algemeen zaten de vrouwen aan de zuidkant en de mannen aan de noordkant van de tipi.
Van de gast die op de maaltijd was uitgenodigd, werd verwacht dat hij zijn kopjes en lepels zelf zou meebrengen, en ook dat hij al het voedsel dat hem werd geboden opat.
Het gold als een gebrek aan beleefdheid tussen het vuur en de persoon door te lopen. Ze liepen daarom steeds achterom de de anderen, en wie neerzat leunde zachtjes voorover om plaats te maken. Niemand zou ook over het altaar in het midden of over het vuur stappen.
De vrouwen moesten op hun hielen zitten of met beide benen samen aan één kant, zeker niet in kleermakerszit, zoals de mannen zaten. In een groep moesten jonge mannen zwijgen tot de oudere hen uitdrukkelijk vroeg om te spreken.
Als de gastheer zijn pijp uitklopte, was dit voor iedereen het teken om weg te gaan, wat dan ook zonder enig gemor gebeurde.
In grote trekken gelden dezelfde regels ook nog vandaag.
Enkele tips voor mensen die een tipi-kamp bezoeken:
Het opzetten en afbreken van een tipi vergt veel systematisch denkwerk. Een helpende hand bieden word wel geapprecieerd, doch het onderbreekt het denkwerk.
Als je wil leren, kijk dan gewoon toe en zeg desnoods “Roep mij als je mij nodig hebt”, het wordt beschouwd als een welgemeend aanbod zonder verdere verplichtingen.
Als je foto’s wil maken, een tipi betreden of binnengaan, vraag dan aan de eigenaar of hij dat wel wil. Het is gewoon een elementaire beleefdheid. Op een Pow-wow is een tipi ook iemands huis en privacy.
En het weze duidelijk: Kijk, maar raak niets aan.
De legende van de zweethut
Een vrouw leefde samen met haar drie zonen. Twee van hen trokken steeds samen op jacht en de derde bleef thuis om hout te hakken en leer te looien voor kleding en schoeisel. Op een winterdag ging één van hen alleen op jacht heel vroeg in de morgen en trok naar het noorden. Toen de anderen wakker werden, zagen ze wel dat hij weg was, maar omdat hij nooit alleen vertrok, meenden ze dat hij niet ver weg kon zijn. ’s Avonds echter was hij nog steeds niet terug. De nacht ging voorbij zonder enig teken van leven. Ook de volgende morgen was hij nog niet terug, en één van zijn broers besloot hem te gaan zoeken. Een paar kilometers verderop vond hij sporen die naar het noorden liepen. Hij volgde ze heel de dag en de nacht. Maar ook deze broer kwam niet meer terug. De vrouw sprak tot de laatste zoon “Nu heb ik nog enkel jou om voor het eten en voor het brandhout te zorgen. Jij mag je broers niet gaan zoeken, want ook jij komt misschien niet meer terug”. Toen er enkele dagen waren verstreken, besliste de derde zoon om zijn broers te gaan zoeken, maar hij zei er niets van tegen zijn moeder. Wanneer deze wakker werd en bemerkte dat ook haar laatste zoon was verdwenen, kon ze alleen maar homen dat deze zou terugkeren met zijn broers. Doch de tijd ging voorbij en geen van hen kwam terug. De vrouw verloor de moed, want nu had ze niemand die haar voedsel kon bezorgen.. Zo moedeloos was ze dat ze eraan dacht een einde te stellen aan haar leven. Ze trok de bergen in om zich van de rotsen te storten. Ze naderde een afgrond en zag een grote steen op de grond liggen. Onbedacht bukte ze zich om de steen op te rapen en dacht “als ik die steen doorslik zal mijn adem stokken en zal ik sterven. De dag ging voorbij. Ze had zelfs heerlijk geslapen. Drie dagen later leefde ze nog en plots voelde ze iets bewegen in haar buik. Haar buik werd groter en groter. Een maan later beviel ze van een bevreemdend kind, hij groeide terwijl ze ernaar keek, en na weer een maan was hij al een puber. En hij bleef maar groeien. Drie manen later was hij al een volwassen man. Op een dag sprak hij tot zijn moeder: “Ik moet er vandoor, op zoek naar de drie mannen die hier met jou hebben geleefd”. Zijn moeder was stomverbaasd want zij had hem nog nooit met hem over de verdwenen broers gesproken. Ze wou niet dat hij vertrok, nu dat ze weer iemand had om voor haar te zorgen. Doch de jongen legde haar uit dat hij speciaal voor deze opdracht gekomen was en dat hij wel moest vertrekken. Ook hij trok naar het noorden. Op zijn weg hoorde hij iemand zingen. Hij ging op het gezang af en zag een oude grootmoeder zitten die hem toesprak: “Ik weet waarom je gekomen bent, je komt je broers zoeken. Ze zijn hier” en ze wees naar drie kleine zakken in haar hut. Ze nodigde hem uit in de hut om samen met haar een ceremonie uit te voeren. Toen warmde ze stenen op, legde die in een gat en besprenkelde ze met water. Het was de “ceremonie van de zweethut” en aan het einde van de ceremonie waren de drie zakken weer de drie broers geworden. Ze wilden gauw de hut weer verlaten om weer naar huis te gaan, maar de oude vrouw hield hen tegen en zei dat ze zich in het vervolg minstens één keer per jaar moesten zuiveren met deze ceremonie, om zich te herinneren dat ze geboren waren uit de buik van hun moeder. De hut, zei ze, was de uterus van Moeder Aarde, en telkens ze de hut opnieuw zouden betreden was dit om opnieuw de tijd te beleven dat ze nog in de schoot van hun moeder zaten en om hiervoor respect te blijven hebben voor hun moeder en voor Moeder Aarde. En ze voegde eraan toe dat alle mannen van de wereld minstens één keer in hun leven de ceremonie moeten uitvoeren. De vrouwen hoefden dit niet te doen omdat ze al elke maan worden gezuiverd, ze mogen wel als ze dat willen, maar dan wel buiten hun periodes. De man die zijn broers was komen verlossen, bleef bij de grootmoeder om in de geest iedereen te verwelkomen die aan de “zweethutceremonies” deelneemt.
Het cijfer 4.
Voor de meeste stammen in Noord-Amerika is het cijfer 4 een heilig getal.
Er zijn 4 windstreken:
het Westen
het Noorden
het Oosten
het Zuiden
Er zijn 4 verdelingen in de tijd:
de Dag
de Nacht
de Maan
het Jaar
Er zijn 4 verdelingen van alles wat uit de grond komt:
de Wortels
de Stengel
het Blad
de Vrucht
Er zijn 4 wezens die ademen:
zij die kruipen
zij die vliegen
de viervoetigen
de tweevoetigen
Er zijn 4 dingen boven de wereld:
de Zon
de Maan
de Hemel
de Sterren
Er zijn 4 verschillende goden:
de helpers van de Grote Goden
de Goden
de Goden onder hen
de Geesten
Er zijn 4 perioden in het leven van de mens:
de Babytijd
de Jeugd
de Volwassenheid
de Oude dag
En tenslotte: de mens heeft 4 vingers aan iedere hand, 4 tenen aan iedere voet, en ook de duimen met de grote tenen vormen samen het getal 4.
Algonquin Indianen
De naam refererend naar een grote groep Algonquin sprekende Indianen waaronder veel verschillende stammen komende uit Canada, verspreid naar het noordoosten, de Atlantische kust, tot in het Midden-Westen.
Ze waren de bittere vijanden van de Iroquois. Het waren goede boeren en experts in jagen en visvangen. Tecumseh, Pentiac, Samoset, Massasoit, Powhatan en King Philip waren enkele voorname chiefs behorend tot deze groep.
Blackfeet Indianen
Een samengesmolten groep van drie Algonquin stammen, met een typische plains cultuur. Ze verbleven naast de Yellowstone rivier en de uitgestrekte westelijke zijden van de Rocky Mountains. Ooit waren ze één van de grote stammen, minder dan de helft leeft nu in een reservaat in Montana en in Alberta, Canada.
Cherokee Indianen
De toen grootste en meest belangrijke stam in het Zuid-Oostelijke deel van Amerika. Ze vochten geregeld tegen de Iroquois van New York. De Iroquois waren bondgenoten van de Engelsen, die tegen de Fransen vochten. In 1812 vochten ze samen met U.S. tegen de Creek Indianen. Er werd goud gevonden op hun land waardoor ze verdrongen werden naar het westen toe. De Cherokees werden een deel van de vijf gecivilizeerde stammen. Vele zwarte slaven werden door hen bevrijd. Ze werden staatsburgers en verkochten hun land (gekend onder de naam “Cherokee Step”) in 1892. Het grootste deel van de stam leeft ten westen van de Mississippi rivier, een stuk van de stam leeft in een reservaat in Noord-Carolina.
Cheyenne Indianen
Een Algonquine sprekende plains stam. Ze leefden in het territorium gekend als de staat Minnesota, maar zijn nu verspreid in het Westen tot Oklahoma. Ze waren een oorlogsvoerende stam maar toch vriendschappelijk met de blanken. In 1864 werden vrouwen en kinderen in Colorado uitgemoord door Gouvernements troepen en Zuidelijke wraaknemers. Er volgde een bloedige strijd, maar werd door generaal Custer en zijn troepen beëindigd. De Indianen die ver noordelijk woonden namen nooit deel aan deze laatste oorlog. Er zijn nog altijd vriendschappelijke relaties tussen de verschillende groepen Cheyenne Indianen die nu ook in het Westen leven.
Chickasan Indianen
Waren één van de vijf gecivilizeerde stammen van de Muskhogen groep. Ze leefden in het noordelijke deel van de Mississippi rivier. Ze waren onafhankelijk en vijandig doch ze waren geïnteresseerd in educatie voor hun jongelingen velen werden naar een oostelijk gelegen school gestuurd. In 1832 tekenden ze een contract met de U.S. onder de benaming (Het Pontotoc verdrag). Ze trokken naar het Westen, waar ze hun territorium deelden met de Choctaw Indianen. Al was hun cultuur dezelfde, toch waren ze vijanden van elkaar. Ze wonen nu respectievelijk in Oklahoma.
Apache Indianen
Een Nomadische stam, die niet zo’n goede veldbewerkers waren doch overleefden van het stelen van voedsel van hun vredelievende geburen. Ze waren uitstekende paardenhoeders en ruiters. Hun leefgebied was van New Mexico tot Arizona. De meest gekende onder hen is Geronimo en Viktorio. Ze waren constant in oorlog met de Pueblo Indianen waarvan ze deels kultuur en religie adopteerden. Nu leven de meeste Apache Indianen in een reservaat in Arizona.
Comanche Indianen
Zijn gekend als de fijnste paarden mensen van Amerikaanse stammen. Ze leefden op de plains en waren een oorlogvoerend volk. Ze dreven de Apache Indianen uit het zuidelijke gedeelte van de plains weg en maakten het de eerste kolonisten (Texas) heel moeilijk. In 1875 werden de Comanches (Rundhandelaars -> Ranchers) gingen in een reservaat in West-Oklahoma leven.
Crow Indianen
Een vriendelijk volk die bij de Big Horn rivier in Wyoming en in Montana leefden. Ze waren hele goeie jagers en gidsen. Ze waren vijanden van de Sioux en werkten als scouts voor het U.S. leger in de oorlogen tegen de vijandige stam.
Black Hawk
Anno 1767-1838. Was chief van de Sauk en de Fox Indianen. Leider in de Black Hawk oorlog (1832) die eindigde in glorie voor de U.S. troepen. Hij probeerde zijn uitgehongerd volk naar diverse territoriums te brengen doch werd zijn aktie verkeerd begrepen en zijn volk werd door de grenstroepen beschoten. Vele vrouwen en kinderen werden gedood. De slachterij was ongegrond. Black Hawk werd gevangen genomen, naar Washington gebracht en voorgeleid bij President Jackson (1833).
Crazy Horse 1849-1877
Tashunca-Uitco : Indiaanse Chief van de Oglala stam van de Sioux. Vocht meerdere malen mee tegen de troepen van de U.S. en tijdens de slag om Little Big Horn waarin Custer overleed. Stierf in 1877 Nebraska tijdens zijn verzet.
Bron: The Crosswood Ranch
Met dank aan: Bronco